Alle elementen op ons museum-complex

Achter het museum staan bijgebouwen. In enkele daarvan, zoals de smederij en de hoepelmakerij, worden soms demonstraties van ambachten gegeven en ze worden betrokken bij museale activiteiten.

Smederij

De dorpssmederij van Giessen-Oudekerk moest wijken voor woningbouw. Deze is nagebouwd op het terrein van het museum en alle spullen uit de boerensmederij zijn hierheen verhuisd.

Wagenschuur

Naast de smederij staat een aangebouwde authentieke wagenschuur. Dergelijke schuren waren vroeger op elk boerenerf te vinden voor de bedrijfswagens (boerenwagen, mestkar en kruiwagens). Sommige boeren hadden ook een burgerrijtuig. Hier staat ook een dokterskoets en een dresseerwagen.
Neringdoenden zoals marskramers of scharensliepen, lieten hun goederen en slijpwagen vaak voor een nacht over in de wagenschuur bij een betrouwbare boer, terwijl ze zelf naar huis liepen om te gaan eten en slapen.

Hoepelmakerij

In de Alblasserwaard is de grond drassig. Hierdoor moesten de boeren in de 15e eeuw overgaan van graanteelt op veeteelt. De zuidrand van de Alblasserwaard was zo drassig, (door onder de dijk doorsijpelend kwelwater) dat men hier is overgegaan op de productie van griendhout. Daar maakte men onder meer houten hoepels van.

Een belangrijke afzetmarkt voor de hoepels was de sinds 1850 opgekomen levensmiddelenindustrie. Heel veel levensmiddelenproducten werden in houten vaten verpakt. Hiervoor werden wilgenhouten hoepels gebruikt, gemaakt in de vele honderden hoepelmakerijen in het zuiden van de Alblasserwaard.

Stookhuisje

Bij veel boerderijen stond vroeger een stookhuisje of stookhok.  Vanwege het brandgevaar van de houten boerderijen met rieten daken wilde men in die boerderijen zo weinig mogelijk vuur maken. Daarom kwam er een stookhuisje, meestal dicht bij een sloot.
De functie van stookhuisjes was om het waswater te koken, of het voer voor de varkens. Ze werden ook gebruikt bij de slacht en later als berging van de tuinbanken en uiteindelijk als kinderspeelhok.

Het huisje hoorde vroeger bij de boerderij iets verderop. Daar werd het steen voor steen afgebroken en hier achter Museum De Koperen Knop weer opgebouwd

Museumtuin

In 1994 is de museumtuin aangelegd. Hierbij is een aantal elementen van cultuur-natuurlijke historie van de Alblasserwaard in beeld gebracht. Met knotwilgen, in grondhoogte verschillende weilanden, grienden, sloten, greppels en een boomgaard.

Knotwilgen vervullen van oudsher de rol van leverancier van geriefhout, terwijl ze het vee schuilplaatsen geven tegen regen, wind en zon. De hoogte van het maaiveld van weilanden bepalen de soort vegetatie en bij elke boerderij waren vroeger wel fruitbomen te vinden. Hier wordt in de historische boomgaard een aantal oude appel- en perenrassen in stand gehouden.

Boerderij

Het hoofdgebouw van het museum bestaat uit een grote brede boerenhofstee. Op de woonheuvel waarop deze is gebouwd, stonden eeuwen terug al houten boerderijen. In het laatste kwart van de 17e eeuw werd De Koperen Knop gebouwd. Het voorhuis in steen en het achterhuis in hout. Dat hout werd in de loop van de eeuwen verder versteend en zo ontstond de boerderij in haar huidige vorm. De Koperen Knop werd uit rijke beurs gebouwd en ook nadien waren de bewoners bemiddelde mensen, zodat er altijd veel aan de boerderij is verbouwd en bijgebouwd.

Tot 1970 herbergde de stal het vee. In dat jaar verhuisde de toenmalige boer naar Groningen. Familie De Kok-de Vos kocht het spul en restaureerde het voorhuis en maakte er een woning in. In het stalgedeelte kwam een veevoederhandel en later ook een antiekzaak.

Onderste foto: De Koperen Knop rond 1925

De Waterzolder

OVERSTROMINGEN
Wateroverlast was in voorgaande eeuwen een regelmatig terugkerend probleem voor de boeren. Bekend is dat het gebied minstens drieëndertig keer last had van een overstroming. In sommige gevallen bleef het water daarbij meer dan een jaar op het land  staan, omdat het dijkscollege geen kans zag de dijk te dichten. Dat betekende dat de koeien op stal  moesten blijven en soms zelfs een hogere plek nodig hadden dan de veelal op een woonheuvel gebouwde boerderij. Veel boeren trokken dan met hun vee naar de dijken rondom het gebied of naar hogere plaatsen, zoals de kerken, die vaak op een verhoging waren geplaatst, zoals Hoornaar en Giessen-Oudekerk.
In de stal van De Koperen Knop was vroeger ook een verhoogd gedeelte waterstal.

WATERZOLDER
Vooral toen er in korte tijd achter elkaar meerdere keren een watersnood was, ging men op zoek naar een permanente oplossing en maakte men een waterzolder. Deze bevond zich het rijgebint. Direct achter de brandmuur was een speciale zolder. Op korte afstand van elkaar legde men op de ankerbalk en in de brandmuur een aantal balkjes. Door middel van een grote brug, die los op de waterzolder lag en voor het gebruik eenvoudig naar beneden getrokken kon worden of een van de grote hooideuren, werden de koeien naar boven gebracht. Daar stonden ze met hun kop naar de brandmuur en met hun kont naar het stal gedeelte. De mest liep dan gewoon de stal in, waar meestal ook al water stond. De hiervoor gebruikte vloerdelen bestonden uit duimdikke planken.

De koeien waren in die tijd veel kleiner ( ze een veel lagere schofthoogte) en lichter dan nu, maar toch moest de vloer een heel gewicht kunnen houden. Overigens bedroeg het aantal koeien per boerderij nooit – veel – meer dan een stuk of tien. Er was dus ruimte voldoende. Een ander probleem was de tas hooi, die destijds in het midden vanaf de stalvloer op een hoop lag. Daarover meer op het zaalblad De Etage.

ANDERE ZORGEN
De boeren hadden overigens te kampen met nog meer zorgen en rampen. Veepest was een regelmatig voorkomende ziekte, maar ook ander dierziekten teisterden regelmatig het boerenbedrijf. Niet alleen was er onvoldoende gras voor het vee of om er hooi van te maken als er water op het land stond, maar ook als zich een van de veel voorkomende muizenplagen de streek aandeden, was het voor de boeren een armoedig bestaan. Dat veranderde allemaal wel toen aan het einde van de 19e eeuw de mechanisatie zijn intrede deed in het boerenbedrijf. Maar veel zorgen bleven. Een andere zaak waar de boeren rekening mee moesten houden waren de weersomstandigheden. Om de boerderij tegen stormen te beschermen werden rondom de hoeve een reeks van bomen en struiken aangeplant, zogenaamde windsingels. En om regeninslag te voorkomen bouwde men schuren altijd met open zijden naar het oosten.

Tekening van een waterzolder.

Tekening: P. Verhagen.
Uit: de Stem van het water.

De Hooizolder

RAAMPJE
Bij de trap naar De Etage zit een luikje in de muur naast de trap. Daar was vroeger een raampje. Hierdoor kon de boer vanuit de mooie kamer in de stal kijken. Zo kon hij het vee in de gaten houden. De andere kant van dit raampje komt overigens precies uit in de roetbaan  van de haard. Dat betekent dus dat lange tijd die haard niet is gestookt. Helaas is daarvan niets meer te achterhalen. Een soortgelijk raampje heeft er ook gezeten in de muur tussen de mooie kamer en de woonkeuken. Dat was – zoals oude mensen vroeger vertelden- om vanuit de mooie kamer de meiden en de knechten in de gaten te houden. Die verbleven overdag voor de koffie of het eten of in gezelschap met elkaar in de vroege avond nogal eens in die ruimte

HOOIOPSLAG
Wat nu De Etage wordt genoemd, was vroeger de hooizolder. Hier werd in de zomer het hooi opgeslagen, zodat het vee in de winter ook te eten had. Het binnenhalen van het hooi was (en is soms nog) een bijzondere activiteit, waarbij het hele gezin en veelal ook de buren mee kwamen helpen. Meestal een haastklus, als er regen dreigde.

HOUTEN SKELET
U ziet hier op De Etage nog grote delen van de oorspronkelijke houten constructie, die het skelet van de boerderij vormt. Bij de bouw van een boerderij werden op de grond eerst de poeren (naar boven toe taps toelopende steunberen) gemetseld, waarop verticale gebintstijlen werden gezet. Deze uit zware eiken- of grenen balken bestaande gebintstijlen werden met ankerbalken (dwars in het gebouw liggend, van de ene zijkant naar de andere zijkant) en strijkbalken (met de lengte van het gebouw meelopend) aan elkaar verbonden. Hierdoor kreeg de constructie haar stevigheid en kon later het gebouw vrijwel elke storm doorstaan. Pas als dit houten skelet was gebouwd begon men met de muren en het dak. Dat gebeurde onafhankelijk van elkaar. Hierdoor ontstond er een kier tussen het dak en de muur, waardoor er altijd sprake was van doorstroming van lucht in de boerderij,. Fijn voor het hooi, dat daardoor droog bleef, maar niet altijd even prettig voor het boerengezin, dat vooral in de winter nogal eens kou leed.

De balken werden heel vroeger met henneptouw aan elkaar vastgebonden, vandaar de naam gebinten waar het woord binden nog in te herkennen is. Later gebruikte men hiervoor houten pennen, die hier en daar nog te zien zijn en weer later ijzeren pennen. De juiste bouwwijze vroeg veel aandacht van de plaatselijke timmerman, die meestal de bouw van een boerderij voor zijn rekening nam, want de boerderij moest bij de meest zware stormen  blijven staan.

BEDSTEDEN
In de brandmuur zitten op De Etage nog een paar gaten. Die geven aan dat hier ooit bedsteden hebben gezeten. In die gaten rustten de plafondbalken. Ze zitten nu nop een wat vreemde plaats, maar de hooizolder lag van oorsprong een stuk lager. De stal beneden was maar net hoog genoeg om er rechtop in te kunnen lopen. Toen deze boerderij in 1988/1989 tot museum werd verbouwd moest de tot expositieruimte omgebouwde stal een hoger plafond krijgen en werd dus de vloer van de zolder erboven een stuk verhoogd om zowel beneden als hier boven voldoende hoogte te krijgen. Een bijkomend probleem daarbij was dat de ankerbalken op de zolderruimte zo laag kwamen te liggen dat ze de doorgang belemmerden. Daarom moesten die ook flink worden verhoogd en daarbij vernieuwd. Voor dit laatste gebruikte men een dubbel stel dunnere balken van grenenhout. In de bedsteden sliepen de knechten, die dan tegelijk dicht bij het vee waren en dat in de gaten konden houden. De meiden sliepen samen met de kinderen van het boerengezin op de voorzolder, dus ‘veilig’ aan de andere kant van de brandmuur.

De voormalige stal

VEE
In deze vroegere stal stond voor het laatst op 29 april 1970 vee. Toen verhuisde de laatste boer, Johannes (kortweg Hannes) Muilwijk, naar een grote boerderij in Groningen. Die verhuizing vond plaats in de nacht voorafgaande aan koninginnedag. Muilwijk maakte als een van de laatste boeren in de streek gebruik van de mogelijkheden die de Ruilverkavelingswet hem bood. Hij verruilde een moeilijk te beheren en slecht onderhouden boerderij in Giessendam, voor een statig en degelijk pand in het hoge noorden, waar het veel gemakkelijker boeren was.

INRICHTING
De koeien zijn in deze stal vermoedelijk op verschillende manieren gestald geweest. Van oorsprong zal het een potstal geweest zijn, waar de koeien op stro liepen, waar de mest gewoon inzakte. Later kwam er een grupstal, waarbij er mestafvoergoten kwamen aan de zijkant en toen er mee koeien werden gehouden kwamen er afvoergoten dwars in de stal. Omdat aan de westkant (waar nu de kantoren zijn) ooit de mestvaalt was, nemen we aan dat de koeien in eerste instantie aan die kant ook tegen die buitenmuur hebben gestaan, met hun kop naar het midden. Dat was ook gemakkelijk voeren, want het hooi lag in het midden van de stalruimte en kon eenvoudig voor de koeien geschoven worden. Toen er meer koeien kwamen, begin van de 20e eeuw, stonden die in rijen in de breedte van de boerderij. Weer later zijn er achter het hoofdgebouw ook stalruimten gebouwd.

HOOIZOLDER
Later, toen er behoefte kwam aan meer stalruimte, kwamen er dus meer veestallingen achter elkaar en verhuisde het hooi naar de inmiddels boven de stal gemaakte hooizolder. Dat hoger bewaren van het hooi had ook als groot voordeel dat het bij een overstroming niet nat werd.

UITBREIDINGEN
In de loop van de jaren gingen de boeren steeds meer vee houden. De opkomende mechanisatie maakte dat mogelijk en arbeid kostte vroeger niet zoveel geld. Dus een beetje rijke boer had al snel meerdere meiden  en knechten, die bij de bedrijfsvoering hielpen. Op enig moment is er aan het hoofdgebouw een schuur gebouwd, die dienst deed als paardenstal. Toen de paarden later achter op het erf een eigen stalling kregen, werd deze ruimte gebruikt voor het apart zetten van koeien die ziek waren of moesten kalveren.

EXPOSITIERUIMTE
Sedert de opening van Museum De Koperen Knop dient deze ruimte als expositieruimte voor de wisselexposities die hier zo’n vijf tot zes keer per jaar plaatsvinden.